APOD [NL] 

Astronomy Picture of the Day - Sterrenkundige termen


Astronomische Eenheid (AE): Een afstandsmaat die de gemiddelde afstand van de Aarde tot de Zon gedurende een volledige omloop benadert. 1 AE is 149.597.870.691 m (circa 150 miljoen kilometer). De Astronomische Eenheid wordt vooral als afstandsmaat gebruikt binnen ons eigen Zonnestelsel, maar ook om afstanden van exoplaneten (planeten buiten ons Zonnestelsel) tot hun ster uit te drukken. De formele definitie van de AE gaat uit van een perfect cirkelvormige Aardbaan, en is nèt wat kleiner dan de echte gemiddelde afstand tussen de Aarde en de Zon.

Cepheïde: Een bepaald soort pulserende veranderlijke ster. Dit type ster ondergaat een rithmisch uitzetten en inkrimpen (pulseren), wat blijkt uit het regelmatige patroon van helderheidsveranderingen als functie van tijd. Men heeft aangetoond dat de pulsatieperiode direct gerelateerd is aan de intrinsieke lichtkracht van een Cepheïde. Dit maakt waarnemingen van deze sterren tot een van de belangrijkste hulpmiddelen in de moderne sterrenkunde voor het bepalen van afstanden. Het bestaan van deze periode-lichtkracht relatie was een van de punten van onenigheid tijdens het Grote Debat tussen Curtis en Shapley in 1920.

coma: Een (ruwweg bolvormige) ijle wolk van materiaal die de kern van een komeet omhult. Dit materiaal bestaat hoofdzakelijk uit gas dat door de zonnewarmte van de ijs-achtige komeetkern "afgekookt" is. Het gas is zichtbaar doordat het zonlicht reflecteert en doordat aangeslagen molekulen in het gas zelf licht uitstralen. De coma van een komeet kan zich uitstrekken tot meer dan een miljoen km van de kern.

emissienevel: Een type nevel die schijnt doordat het licht uitzendt wanneer electronen en protonen recombineren om waterstof atomen te vormen. Het electron nadert het proton veelal in stappen, waarbij het bij elke stap energie kwijtraakt door licht uit te zenden. In een van de meest voorkomende "stappen" zendt het recombinerende electron een foton van rood licht uit. Aangezien talrijke atomen in de nevel dit op het zelfde moment doen lijkt de kleur van de nevel rood. Dit type nevel ontstaat wanneer energetisch ultraviolet licht van een hete ster een wolk van waterstof gas beschijnt, waardoor electronen van de atomen geslagen worden (=ionizatie). De vrije electronen kunnen dan het proces van recombinatie beginnen. Een bekend voorbeeld van een emissienevel is de Orionnevel.

fusie (kernfusie): Een proces waarbij atoomkernen met zo'n enorme snelheid op elkaar botsen dat ze met elkaar versmelten and daarbij een grote hoeveelheid energie uitzenden. In het centrum van de meeste sterren fuseren waterstofkernen tesamen tot helium. Er komt bij deze kernfusie zo veel energie vrij dat het voorkómt dat de ster onder zijn eigen gewicht in elkaar stort, en het verhit de ster zozeer dat sterren schijnen als de heldere objecten die we aan de hemel zien. Hans Bethe (1906–2005) was de eerste die realiseerde dat kernfusie de reden is dat de zon schijnt. Wetenschappers hier op aarde proberen in het laboratorium kernfusie tot bruikbare bron van energie te maken — totdusver met weinig succes.

gammastraling: Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen, nog blauwer dan Röntgenstraling. Een band in het electromagnetische spectrum waarin de fotonen nog meer energie hebben dan Röntgenfotonen. Gammastraling gaat dwars door huid-, spier- en botweefsel heen.

gammaflits (gamma-ray burst (GRB) in het engels): Een heftige uitbarsting van hoogenergetische gammastraling met een duur van een paar milliseconden tot enige minuten. De energie die gepaard gaat met een gammaflits is vele malen groter dan er vrijkomt tijdens een supernova explosie. Ze zijn onvoorspelbaar en kunnen overal aan de hemel voorkomen, wat wijst op een oorsprong ver buiten onze Melkweg. Hoewel hun oorsprong lange tijd een mysterie bleef, duiden recente waarnemingen er op dat het bij korte-duur gammaflitsen waarschijnlijk gaat om de botsing van twee neutronensterren (of een neutronenster en een zwart gat) die in een voormalig dubbelstersysteem in een steeds nauwer wordende baan naar elkaar toe zijn gespiraliseerd. In het geval van de langere-duur gammaflitsen betreft het het ineenstorten van een jonge, extreem massieve ster tot een zwart gat in een zogenoemde hypernova ontploffing.

II gebied: Een gebied van heet gas rondom een jonge ster of sterren dat grotendeels geïonizeerd is. Het energetische licht van deze jonge sterren ionizeert het aanwezige gas. Dit soort gebieden lijkt meestal rood van kleur als gevolg van fotonen uitgezonden door electronen die met waterstof kernen (protonen) recombineren tot waterstof atomen (aangeduid met H I).

helium: Het op één-na-lichtste en op één na meest voorkomende element. Het typische helium atoom heeft een kern die uit twee protonen en twee neutronen bestaat waarrond twee electronen zwermen. Helium werd oorspronkelijk ontdekt in een spectrum van onze zon en pas later hier op aarde. De zon bestaat voor ongeveer 25% uit helium.

infrarood: Licht dat zó rood is dat mensen het niet kunnen zien. Het infrarood is een band in het electromagnetische spectrum dat tussen zichtbaar licht en microgolven (denk magnetron) in ligt. De fotonen in infrarood licht hebben minder energie dan fotonen in zichtbaar licht. Een deel van de infrarode band, ook wel het thermische infrarood genoemd, komt overeen met wat mensen als warmtestraling ervaren (de straling die een straalkacheltje afgeeft, bijvoorbeeld).

komeet: Een hemellichaam bestaande uit bevroren gasses, ijs, stof, gruis, rots en ijzermeteoroïden dat in een, meestal sterk uitgerekte, baan rond de zon draait. De kern van een komeet is in grootte vergelijkbaar met een berg op aarde. Als een komeet de zon nadert dan verdampt de zonnewarmte het ijsachtig materiaal wat resulteert in een wolk van gas die de kern omhult, wat we een coma noemen. Door het verdampende gas en ijs raken ook stof en gruis deeltjes los, waardoor een komeet een spoor van stof en gruis achter zich laat in zijn baan rond de zon. Door stralingsdruk en door inwerking van electrisch geladen deeltjes uitgezonden door de zon ontstaat ook een staart van gas of ionen die van de zon afgericht is. De ijle coma can zich uitstrekken tot meer dan een miljoen km van de kern en de staart van een komeet kan vele miljoenen km lang worden. Men neemt aan dat er letterlijk triljoenen kometen zijn in ons zonnestelsel buiten de banen van Neptunus en Pluto, maar slecht eens in de tien jaar of zo is er een komeet die dichtbij genoeg komt en helder genoeg wordt om zonder verrekijker of telescoop zichtbaar te zijn.

kosmische microgolf achtergrondstraling: Deze achtergrond straling, in het engels afgekort tot CMBR (Cosmic Microwave Background Radiation), die in 1964 werd ontdekt door Penzias en Wilson, is de nagloed van de Oerknal (Big Bang) en het beste bewijs dat ons Heelal een onmetelijk heet en compact begin heeft gehad. In die beginperiode bestonden er nog geen melkwegstelsels, sterren of planeten — zelfs atomen hadden zich nog niet gevormd. De nagloed die we nu zien komt overeen met het tijdstip waarop het Heelal voldoende was afgekoeld om atomen te vormen (zo'n 300.000 jaar na de Oerknal), en daardoor doorzichtig werd voor straling.
Sinds die tijd is het heelal enorm uitgedijt en is de nagloed van de oerknal sterk afgekoeld. Op dit moment is de temperatuur van de kosmische achtergrondstraling nog maar een paar graden boven het absolute nulpunt — om precies te zijn 2,73 K — en is het sterkst in het microgolf gebied van het electromagnetische spectrum.
De resultaten van de COBE, WMAP en Planck satellieten laten zien dat de achtergrondstraling bijna precies hetzelfde is, in welke richting we ook kijken. De uiterst geringe variaties, ook wel anisotropie genoemd, van slechts ongeveer 1:100.000, worden beschouwd als de vingerafdrukken van de allervroegste dichtheidsvariaties, welke uiteindelijk tot de melkwegstelsels en clusters van melkwegstelsels zouden leiden, die we in het huidige Heelal zien.

lichtjaar: In de sterrenkunde zijn afstanden doorgaans zó enorm dat men behoefte heeft aan een evenzo enorme afstandsmaat. De afstand die licht aflegt in vacuum in één (Juliaans) jaar is zo'n afstandsmaat. De snelheid van het licht is de absolute snelheidslimiet in het heelal en is bijna 300.000 km per seconde (om precies te zijn, exact 299.792,458 km/s). Aangezien een minuut 60 seconden bevat, een uur 60 minuten, een dag 24 uur, en een Juliaans jaar 365,25 dagen, is een lichtjaar (60×60×24×365,25) s × 299.792,458 km/s = 9.460.730.472.580,8 km (ongeveer 9,46 biljoen km). De afstand tot de dichtstbijzijnde ster (Proxima Centauri) is 4,3 lichtjaar, de afstand tot de Grote Magelhaanse Wolk circa 163.000 lichtjaar en die tot de Andromedanevel ongeveer 2 miljoen lichtjaar.
Professionele astronomen gebruiken doorgaans een andere maat, de parsec, die zijn oorsprong heeft in de afstandsbepaling van dichtbijzijnde sterren met behulp van hun parallax (de kleine hoek waarover ze zich ten opzichte van ververwijderde sterren lijken te verplaatsen als gevolg van de beweging van de Aarde rond de Zon). Eén parsec is 30.856.775.806.666,3 km — ongeveer 3,26 lichtjaar.

melkwegstelsel (sterrenstelsel): Een systeem van honderden miljoenen tot wel een biljoen (1000 miljard) sterren en de interstellaire gaswolken tussen die sterren, die door hun onderlinge zwaartekracht bij elkaar gehouden worden en als het ware een eiland in de leegte van het heelal vormen. Melkwegstelsels worden vaak in typen onderverdeeld op basis van hun vorm: zo heb je elliptische stelsels, spiraalstelsels, en onregelmatige stelsels. Afhankelijk van het aantal sterren en type kan een melkwegstelsel 10.000 tot wel 250.000 lichtjaar meten. Er zijn miljarden melkwegstelsels in het waarneembare heelal. De zon is een typische ster in De Melkweg (de hoofdletters geven aan dat we het niet over zomaar een melkwegstelsel hebben), welke in totaal 100 miljard sterren bevat en een diameter van ongeveer 100.000 lichtjaar heeft. De meeste melkwegstelsels lijken veel massiever te zijn dan we uit de hoeveelheid sterren zouden opmaken. Waaruit deze donkere materie bestaat, en hoe en wanneer melkwegstelsels precies ontstonden in het heelal zijn onderwerp van huidig natuur- en sterrenkundig onderzoek.

Messier, Charles: Al jagend op kometen in de nachtelijke hemel boven Frankrijk, maakte de 18e eeuwse sterrenkundige Charles Messier een lijst van de posities van ongeveer 100 nevel-achtige, diffuus uitziende objecten die niet van positie aan de hemel leken te veranderen. Hoewel deze objecten er in zijn telescoop als cometen uitzagen, wist Messier dat, aangezien ze niet ten opzichte van de sterren bewogen, ze niet de on-ontdekte kometen konden zijn waarnaar hij op zoek was. Deze objecten zijn welbekend bij moderne astronomen als de helderste interstellaire gasnevels, sterclusters/sterhopen en melkwegstelsels en men refereert nog steeds naar de objecten op Messier's lijst via hun Messier nummer. Bijvoorbeeld: de Andromedanevel, het 31e object op de lijst, wordt meestal aangeduid met M 31.

neutrino: Een elementair "sluip"deeltje dat geen electrische lading heeft en waarvan men denkt dat het vrijwel geen massa heeft. Neutrinos ontstaan bij energetische botsingen tussen kerndeeltjes. Het heelal barst van de neutrinos, maar ze vliegen bijna overal dwars doorheen; door de Aarde en zelfs door de Zon. Slechts hoogstzelden botsen ze tegen een materiedeeltje aan.

neutronen ster: De ineengestorte kern van een massieve ster die overbijft bij een supernova explosie. In een typische neutronenster is 1.4 maal de massa van de Zon samengepakt in een object met een diameter van ongeveer 15 km: de dichtheid is zo groot (als van een neutron) dat normale materie van protonen en electronen niet kan bestaan. Volgens sterrenkundige en schrijver Frank Shu "weegt een suikerklontje van neutronenster-materie op aarde evenveel als de hele mensheid tesamen. Dit illustreert maar weer hoeveel van de mensheid uit lege ruimte bestaat." Neutronen sterren kunnen soms waargenomen worden als pulsars, kosmische vuurtorens waarvan de lichtbundel periodiek (soms wel een paar honderd keer per seconde!) over de Aarde zwiept.

nova: Een nova is een ster die plots veel helderder wordt om daarna langzaam, gedurende enkele maanden tijd weer af te zwakken tot zijn oorspronkelijke helderheid. Het betreft doorgaans nauwe dubbelsterren waarvan één lid een witte dwerg is en de ander een rode reus of hoofdreeksster. Er stroomt materie van die begeleider naar de witte dwerg. Als zich daarvan genoeg ophoopt en de druk en temperatuur voldoende oplopen, kan waterstof net als in een waterstofbom in een thermonucleaire kettingreactie tot helium fuseren. De enorme hoeveelheid energie die daarbij vrijkomt slingert het aanwezige overgebleven gas van het oppervlak van de witte dwerg de ruimte in en maakt dat de ster vele malen helderder wordt. De hoeveelheid materie die fuseert en wordt weggeslingerd bedraagt slechts een minime fractie (circa 1/10000) van een zonsmassa.

perigeum: het punt van dichtste nadering tot het zwaartepunt van de Aarde langs de omloopbaan van een natuurlijk of kunstmatig object (zoals een maan of kunstmaan of ruimtestation). Het verste punt van de Aarde langs de baan wordt aangeduidt met de term apogeum.

perihelion: (onjuist ook perihelium genoemd) is het punt van dichtste nadering tot de Zon langs de baan van een hemellichaam zoals een planeet, planetoïde, of komeet. Het verste punt van de Zon langs de baan wordt aangeduidt met de term aphelion (aphelium).

planeet: een groot bolvormig lichaam van rots en/of gas die in een baan rond een ster draait en zijn baan goeddeels heeft schoongeveegd. Opdat zijn eigen zwaartekracht hem rond maakt moet een object (afhankelijk van de samenstelling) minimaal ~350–1000 km in diameter zijn. Kleinere objecten, die vaak onregelmatig van vorm zijn, noemen we planetoïde of astroïde. Een nieuwe categorie is die van dwergplaneet, welke te weinig massa hebben om hun baan schoon te vegen. Een planeet moet ook niet zo zwaar zijn dat hij zelf energie begint uit te stralen als gevolg van kernfusie in zijn kern (zoals gebeurt in sterren). De Aarde is een planeet. Ons zonnestelsel telt acht objecten die officieel als planeet zijn erkent. Vanaf de Zon zijn het Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus. Er zijn op dit moment 3 objecten geclassificeerd als dwergplaneet: Ceres, Pluto, en Eris (voorheen 2003UB313). Er worden nog steeds nieuwe grote planetoïden — zogenoemde Kuipergordel-objecten — gevonden in de buitendelen van ons zonnestelsel, buiten de baan van Neptunus. Sommige daarvan (bijv. Quaoar, Sedna) zullen mogelijk in de toekomst de status van dwergplaneet verwerven. In samenstelling zijn deze planetoïden, net als Pluto en Eris, vergelijkbaar met kometen.

planetaire nevel: een emissienevel geproduceerd door een stervende ster die qua massa vergelijkbaar is met onze Zon. Wanneer een ster zoals onze Zon alle waterstof in zijn kern in helium heeft omgezet tijdens het lange, ongeveer 10 miljard jaar durende hoofdreeks evolutiestadium, en vervolgens tijdens het daaropvolgende veel kortere evolutiestadium als rode reus ook zijn helium in koolstof en zuurstof heeft omgezet, dan is verdere kernfusie in zijn kern niet meer mogelijk, hoewel helium nog steeds in een schil rond de kern fuseert. Hierdoor dijt de ster enorm uit en beginnen de buitenlagen te pulseren als een lange-periode Mira-type variabele ster die steeds onstabieler wordt en massa verliest in straffe sterwinden. Als gevolg van de instabiliteit worden tenslotte de buitenlagen, die een groot deel van de stermassa vormen, afgestoten in een uitdijende schil. De sterkern blijft over als een extreem hete, kleine centrale ster; de steeds sneller uitdijende gasschil wordt geïonizeerd door het ultraviolete licht van die sterkern en begint te schijnen als een planetaire nevel. Planetaire nevels vervlieden in enkele duizenden tot tienduizenden jaren. De centrale sterrest koelt af tot een witte dwerg.

QSO - Quasi-Stellair Object, ook Quasar: QSOs zijn objecten die op het eerste gezicht als normale sterren voorkomen. Wanneer hun spectra nauwkeuriger worden bekeken, echter, blijkt dat QSOs geen sterren zijn maar een grote, vaak zéér grote, roodverschuiving hebben (het door hen uitgezonden licht is verschoven richting de rode kant van het spectrum). De overgrote meerderheid van de sterrenkundigen beschouwen QSOs daarom als de zeer heldere kernen van melkwegstelsels die op zeer grote afstand staan. Men denkt dat deze kernen zo helder zijn door interstellair gas dat in een massief zwart gat valt in het centrum van zo'n melkwegstelsels. Onze eigen Melkweg heeft ook zo'n massief centraal zwart gat, maar op dit moment valt daar bijna geen gas in. In het jonge heelal heeft onze Melkweg misschien ook een QSO fase doorgemaakt.

reflectienevel: Een type nevel die zelf geen licht geeft, maar zichtbaar is doordat sterlicht wordt weerkaatst. Wanneer heldere sterren licht in een gaswolk schijnen, dan kan dat licht weerkaatst worden door de grote hoeveelheden stof in zo'n wolk. De geringe grootte van de stofdeeltjes maakt dat blauw licht beter weerkaatst wordt dan rood licht, wat reflectienevels doorgaans een wat blauwige kleur geeft. Een bekend voorbeeld zijn de reflectienevels rond de heldere sterren in de Pleiaden.

Röntgenstraling (X-ray): Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen. Een band in het electromagnetische spectrum tussen ultraviolet en gammastraling. Röntgenfotonen zijn nog energetischer dan fotonen in ultraviolet licht, maar minder energetisch dan fotonen in gammastraling. Röntgenstraling gaat dwars door huid en spierweefsel maar wordt tegengehouden door de dichtere botten en helemaal door metaal, wat het nuttig maakt in medische toepassingen en voor het detecteren van wapens op bijv. vliegvelden.

roodverschuiving: Wanneer het licht dat een object uitzendt verschoven is naar de rode kant van het spectrum. In het algemeen zijn fotonen die zijn uitgezonden aan de bron met een bepaalde energie (kleur) en die worden gedetecteerd door een waarnemer met een andere lagere energie roodverschoven. Vaak kan dit worden bepaald door de atomaire absorptie en emissielijnen in een spectrum te meten en te vergelijken met de atomaire lijnen die we in een laboratorium hier op aarde meten. De overgrote meerderheid van de sterrenkundigen meent dat roodverschuiving een maat is voor de snelheid waarmee een bron (bijv. een melkwegstelsel) zich van ons vandaan beweegt. De systematische roodverschuiving die we meten voor alle verafstaande melkwegstelsels wordt gezien als bewijs dat het heelal uitdijt, en kan gebruikt worden om de afstand tot melkwegstelsels te bepalen.

ster: Een bal van hoofdzakelijk waterstof en helium gas die door zijn eigen zwaartekracht bijelkaar gehouden wordt en die zwaar genoeg is dat de druk en temperatuur in zijn kern hoog genoeg oplopen om kernfusie op gang te brengen en te houden. De energie die bij deze kernfusie vrijkomt voorkomt dat de ster onder zijn eigen zwaartekracht ineenstort en komt uiteindelijk aan zijn oppervlak (fotosfeer) als licht vrij. Onze Zon is een typische ster. De lichtste sterren wegen nauwelijks een tiende van de Zon, gloeien donkerrood en houden dit tot wel honderd miljard jaar vol. De zwaarste sterren, echter, zijn meer dan honderd maal zwaarder dan de Zon, stralen blauw-violet (hoewel ze vaak door zoveel gas en stof omgeven worden dat dit niet goed te zien is) en zijn tot wel een miljoen maal helderder dan de zon: zij verkwisten hun nucleaire brandstof zo rap dat ze slechts een miljoen jaar leven alvorens in een supernova explosie hun laatste adem uit te blazen.

sterrenselsel: (zie melkwegstelsel)

stof deeltjes: Niet het soort stof dat je in huis vind, wat typisch uit fijne stofvezels, vuil, of dode huidcellen bestaat. Interstellair stof, daarentegen, bestaat uit veel kleinere deeltjes van de orde van een micrometer in diameter, onregelmatig van vorm, en voornamelijk opgebouwd uit koolstof, roet-achtige koolwaterstof verbindingen en/of silicaten. Stof valt het meest op doordat het licht absorbeert, wat zich uit in grote donkere gebieden in delen van ons eigen Melkwegstelsel en donkere banden door andere melkwegstelsels. De exacte eigenschappen en oorsprong van interstellaire stofdeeltjes zijn nog onderwerp van studie, maar ze komen duidelijk voor daar waar zich ook jonge sterren bevinden.

supernova: De explosie van een massieve ster (zwaarder dan ongeveer 8 maal de zon) aan het eind van zijn leven. Wanneer zo'n ster in zijn kern alle lichtere elementen door kernfusie reacties heeft omgezet in uiteindelijk ijzer, kan geen verdere kernfusie meer plaatsvinden: er moet energie toegevoegd worden om nog zwaardere elementen te produceren. De zwaartekracht zegeviert en de kern stort ineen tot de kernkrachten tussen elementaire deeltjes de ineenstorting stoppen (de kern is dan een neutronenster geworden) of helemaal ineenstort tot een zwart gat. Hoewel de buitenlagen van de ster van deze ineenstorting in eerste instantie niets merken, kaatst in beide gevallen een enorme schokgolf van het centrum terug naar buiten die tijdelijk kernfusie in de mantel rond de kern weer op gang brengt waardoor nog meer energie vrijkomt en daarmee alle buitenlagen in een enorme explosie van de ster wegblaast in een energetische radioactieve wolk. Vanaf een veilige afstand gezien, wordt de ster eerst razendsnel helderder tot hij zo helder is als een heel melkwegstelsel, en neemt dan langzaam weer in helderheid af.
Een supernova kan echter op nóg een manier plaatsvinden. Als een lichtere ster, die zijn leven normaal (zoals de Zon) als witte dwerg eindigt, zich in een nauw dubbelster systeem bevindt dan kan de witte dwerg materie van zijn partner invangen wanneer die ouder wordt en begint uit te dijen. Soms wordt de witte dwerg dan zó zwaar dat de elektronendruk het toegenomen gewicht niet meer kan houden. Bij een gewicht van ongeveer 1,4 zonsmassas is dat punt bereikt en klapt de witte dwerg ineen totdat de druk en temperatuur zo hoog oplopen dat het koolstof en zuurstof waaruit de witte dwerg bestaat fuseert. Bij deze nucleaire detonatie komt zóveel energie vrij dat de witte dwerg volledig uiteenspat in een supernova explosie van het type Ia.
De uitdijende puinwolk blijft zichtbaar als supernovarest tot lang nadat de oorspronkelijke explosie uit het zicht is verdwenen. De supernova die in het jaar 1054 door Chinese hofastronomen werd vastgelegd is nu een van de bekendste supernovaresten: de Krabnevel.

ultraviolet: Licht dat zó blauw is dat het onzichtbaar is voor mensen. Een band in het electromagnetische spectrum tussen zichtbaar licht en Röntgenstraling. Fotonen in ultraviolet licht zijn energetischer dan fotonen in zichtbaar licht.

waterstof: Het lichtste en meestvoorkomende element. Een waterstof atoom bestaat uit een kern die slechts één proton bevat waarrond één electron beweegt. De zon bestaat voor ongeveer 75% uit waterstof, de Aarde slechts voor een kleine fractie.

witte dwerg: Het restant van een niet zo massieve ster (lichter dan ongeveer 8 maal de zon) wanneer het geen verdere kernfusie in stand kan houden. Als de massa van een ster niet voldoende is om, nadat waterstof in helium is omgezet in de kern, de kern te laten krimpen en zo de temperatuur en druk voldoende te verhogen dat fusie van helium op gang komt (of fusie van koolstof in nog zwaardere elementen zoals zuurstof, neon en magnesium nadat alle helium in de kern is omgezet), dan stort de kern ineen totdat de electronendruk de ineenkrimping stopt. De buitenlagen van de ster worden weggeblazen en vormen een planetaire nevel. De kern die overblijft, ongeveer zo groot als de Aarde, bestaat hoofdzakelijk uit helium (voor sterren die begonnen met minder dan een kwart zonsmassa) of koolstof (voor sterren zoals de Zon) en heeft in eerste instantie een temperatuur van zo'n 100.000 K. Vervolgens koelt de witte dwerg heel langzaam maar zeker af.

zonnewind: De wind die van de zon af blaast. Specifieker: de continue stroom van deeltjes, meestal electronen en protonen, die van de corona van de zon wegstromen. De zonnewind is extreem ijl en bevat slechts een paar snelbewegende deeltjes per kubieke centimeter ter plaatse van de Aarde. De precieze geometrie van de zonnewind en tot hoever de wind zich uitstrekt in de interstellaire ruime is niet goed bekend. Toen Pioneer 10 in 2002 na 31 jaar ophield te werken, was ze meer dan 12 miljard km van de Aarde verwijderd, ver voorbij Pluto in de buitenste regionen van ons zonnestelsel, maar detecteerde nog immer de uiterst zwakke bries van de Zon. De Voyager 1 en 2 zijn mogelijk de eerste ruimtesondes die vanuit de echte interstellaire ruimte zullen rapporteren. Voyager 1, met een snelheid van circa 61.600 km/uur sneller dan Pioneer 10, is op dit moment (maart 2005) ongeveer 14,1 miljard km van de Zon verwijderd en daarmee het verstverwijderde door mensenhanden vervaardigde object.

zwart gat: Een object waarin de massa zó dicht op elkaar geperst is dat de zwaartekracht sterk genoeg is dat zelfs licht er niet van kan ontsnappen. Normale materie kan niet bestaan en de dichtheid is nog groter dan in een neutronenster. Er lijken tenminste twee verschillende soorten zwarte gaten te bestaan. Normale zwarte gaten, met massa's van enkele malen die van de Zon, ontstaan door de ineenstorting van de kern van een extreem massieve ster wanneer die als supernova ontploft, of wanneer twee neutronensterren met elkaar versmelten. Supermassieve zwarte gaten die miljoenen zonsmassa's kunnen wegen, vinden we alleen in de centra van grote melkwegstelsels. Het ontstaan ervan begrijpen we nog niet goed, maar ze zouden wel eens overblijfselen kunnen zijn van het ontstaan van het heelal zelf. Of er ook middelzware zwarte gaten bestaan, met massa's van circa 100 tot ongeveer 10.000 maal die van de Zon, is nog niet duidelijk, maar ultraheldere Röntgenbronnen zijn een mogelijke kandidaat. Hoewel zwart gaten zelf niet te zien zijn, kunnen we ze toch vaak ontdekken wanneer ze één van de componenten in een dubbelstersysteem zijn en het zwarte gat materie (gas) van zijn begeleider aftrekt. Wanneer dit gas in een accretieschijf rond het zwarte gat spiraalt wordt het zó heet dat het Röntgenstraling uitzendt.


Return to Astronomy Picture of the Day
Auteurs & editors: Robert Nemiroff (MTU), Jerry Bonnell (USRA) & Rolf A. Jansen (ASU)

visitors since 2015-08-25T19:00:00